Houd ALTIJD EEN OPEN DEUR
Er was eens een man wiens vrouw was overleden en hem een zoon had nagelaten. De zoon
was zijn vreugde. De zoon vulde hem met licht.
Op een dag was de man op het land aan het werk toen hij rook uit zijn dorp zag komen.
Hij rende terug en zag dat het hele dorp tot de grond toe afgebrand was. Bandieten hadden
het dorp geplunderd en in brand gestoken.
Hij ging verwoed op zoek naar zijn hut waar hij zijn zoon lag te rusten. Hij vond alleen as.
Maar toen hij rondgroef, vond hij de overblijfselen van een jong kind. Hij barstte in tranen uit
en schreeuwde naar de hemel om zijn verloren zoon.
De volgende dag deed hij een begrafenis ceremonie en begroef de stoffelijke resten. Dagen,
weken, maanden en jaren gingen voorbij en de man huilde nog steeds elke dag en rouwde
nog steeds om zijn verloren zoon.
De andere dorpelingen vonden hem al snel een gekke man, altijd in tranen. De kinderen
van het dorp lachten en staken de draak met hem.
Het gebeurde echter zo dat die bandieten veel kinderen uit dorpen hadden meegenomen en
hen hadden opgeleid tot een soort bandieten en dieven. En ja hoor, de zoon leefde nog en
bevond zich onder hen.
Naarmate hij ouder werd, bewaarde hij de herinneringen aan zijn vader en zijn dorp. Op een
dag, toen hij oud genoeg was, ontsnapte hij en rende terug naar zijn dorp.
Het dorp was hem onbekend omdat het volledig herbouwd was, maar hij wist de plek te
vinden waar hij vroeger woonde. Hij klopte op de deur en een zwakke stem van binnen
vroeg: “Wie is daar?” Hij herkende de stem van zijn vader en was dolgelukkig.
Hij antwoordde: “Ik ben het! Je zoon. Ik ben terug!” Maar de vader zei niets en deed de deur
niet open.
De verbijsterde zoon klopte opnieuw en zei luid: "Hallo, ik ben het, jouw zoon! Doe open,
vader!" En de vader zei: "Laat mij met rust. Mijn zoon is omgekomen in een brand. Ga weg!"
Maar de jongen klopte opnieuw en riep: “Ik ben het echt, vader. Ik ben ontsnapt! Ik leef nog!
Doe alsjeblieft de deur open.” De vader antwoordde met vermoeide stem: “Kind, ga weg.
Mijn zoon is dood.”
Maar de zoon bleef kloppen. Hij klopte door tot diep in de nacht. De vader hield zich stil en
antwoordde nooit, misschien in de veronderstelling dat een paar kinderen van de buren
weer een wrede grap met hem uithaalden.
De zoon werd het kloppen beu en ging uiteindelijk weg, zich realiserend dat zijn vader nooit
de deur zou openen. De zoon dacht: 'Als hij de deur maar had geopend, zou de waarheid aan
het licht zijn gekomen.' Maar de twee werden nooit herenigd